“Boccaccio” (1879) is een van de hoogtepunten uit het oeuvre van Franz von Suppé; het is een onbetwist meesterwerk en daardoor een van de meest geslaagde operettes aller tijden.
Von Suppé en zijn librettisten hebben zich laten inspireren door de geestige en wulpse verhalen die de Italiaanse schrijver Boccaccio in circa 1350 te boek stelde onder de titel “Decamerone”: tien jonge mensen vertellen elkaar, opgesloten in een huis in de buurt van Florence op de vlucht voor de pestepidemie ('in lockdown' zouden we tegenwoordig zeggen), verhalen waarin de geestelijkheid wordt bespot en gezagsdragers te kakken worden gezet. Ook de erotiek wordt niet geschuwd.
De tekstschrijvers van Von Suppé hebben onder andere de komische novelle 'De minnaar in het vat' en 'De betoverde olijfboom' in de operette verwerkt, maar zij hebben er een romantische verhaallijn aan toegevoegd waarin Boccaccio zelf een grote rol speelt, bijgestaan door zijn vriendengroep bestaande uit studenten. Boccaccio is namelijk verliefd op Fiametta, de pleegdochter van de olijvenkweker, en om met haar in contact te komen moet hij allerlei listen verzinnen